Praktische Economie 2021 M2 havo antwoorden - 4|5 havo Economie Antwoorden Module 2 Vraag en aanbod - Studeersnel (2024)

praktische economie alle antwoorden module 2. alle antwoordenantwoorde...

Vak

Engels

999+Documenten

Studenten deelden 1158 documenten in dit vak

NiveauJaar

VWO

6

School

Lorentz Lyceum

Studiejaar: 2021/2022

Geüpload door:

Lorentz Lyceum

0volgers

2Uploads90upvotes

Aanbevolen voor jou

  • 8The Great GatsbyEngelsSamenvattingen100% (35)
  • 4Wiskunde B VWO leeroverzicht CEWiskunde BSamenvattingen100% (82)
  • 11Boekverslag De donkere kamer van DamoklesNederlandsWerkstukken99% (164)
  • 110Geschiedenis samenvatting 6vwoGeschiedenisSamenvattingen100% (54)
  • 21Samenvatting Wonen in NederlandAardrijkskundeSamenvattingen100% (53)

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

  • Nice! Danki!

  • goeieeeeeeeeeee

  • CT

    Ontzettend handig om thuis zelf te oefenen met opgaven en die gelijk na te kunnen kijken. Prettig ook dat de vragen herhaald worden en de antwoorden daaronder in een andere kleur worden gepresenteerd. Heel blij mee!

Andere studenten bekeken ook

  • Luistertoets - weew
  • A special dream
  • Cambridge c1 speaking
  • IB%20oral
  • Essay Practice
  • Prep-folder engels mondeling

Gerelateerde documenten

  • Work cited list 2
  • Report example task 1 - niet nodig
  • Planning TW3 - bla bla
  • Oefentoets-klas-6 Engels literatuur
  • Social media platforms owners should monitor and block comments containing hateful language
  • Essay: World peace is possible

Preview tekst

4|5 havoEconomie

Antwoorden Module 2 Vraag en aanbod

Release 20 21

praktischeeconomieMalmberg ’s-Hertogenbosch

© Malmberg ’s-Hertogenbosch, 20 21Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag wordenverveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, inenige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enigeandere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,St. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingente voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen vangedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Hoofdstuk 1 De vraag naar producten

Paragraaf 1 De individuele vraag

1

Lees de introductie van dit hoofdstuk.a Geef voor 2019 een schatting van de totale sinterklaasuitgaven in Nederland. In 2019 woonden er in Nederland 17.097 mensen. Totale uitgaven: € 77 × 1.709 = € 1.316.469 of ongeveer € 1,3 miljard.b Geef twee oorzaken waarom de vraag naar goederen na de feestdagen in december daalt. Bijvoorbeeld: veel mensen hebben veel uitgegeven in december en willen het in januari wat zuiniger aan doen. En wie in december een cadeau heeft gekregen dat hij anders zelf had gekocht, zoals een schooltas, hoeft dat in januari niet meer te doen.c Hoe proberen veel winkeliers in januari de verkoop te stimuleren? In januari houden veel winkeliers uitverkoop.2a Bekijk bron 2. Waarom neemt de betalingsbereidheid af bij iedere extra appel? De consument heeft minder behoefte aan een tweede appel als hij er al een gekocht heeft en heeft er dus ook minder geld voor over. Vervolgens heeft hij nog minder behoefte aan de derde appel als hij er al twee gekocht heeft.b Wat is de gevraagde hoeveelheid appels bij een prijs van € 0,20? Bij p = € 0,20 koopt hij ook de derde appel, dus drie in totaal.c Vul de ontbrekende bedragen in het schema in.Berekening van het consumentensurplus bij p = € 0,Betalingsbereidheid ConsumentensurplusEerste appel € 0,70 € 0,Tweede appel € 0,50 € 0,Derde appel € 0,30 € 0,Totaal consumentensurplus € 0,3Lees Praktijkonderzoek ‘De bereidheid om te betalen voor fairtradekoffie’.a Waarom willen mensen meer betalen voor fairtradekoffie? Geef twee redenen. Ze vinden het belangrijk dat koffieboeren meer betaald krijgen en ze vinden fairtradekoffie lekkerder.b Leg uit waarom gewone koffie en fairtradekoffie substitueerbare producten zijn. Gewone koffie en fairtradekoffie bevredigen beide de behoefte aan het lessen van de dorst met koffie.c Geef twee voorbeelden van complementaire producten voor koffie. Koffiemelk, suikerd Hoe kan de organisatie van fairtradekoffie gebruikmaken van de resultaten van dit onderzoek? Bijvoorbeeld: door de nadruk te leggen op de betere smaak en de eerlijke prijs kan de vraag naar fairtradekoffie nog verder aangewakkerd worden.4Geef bij gebeurtenis 1 tot en met 6 aan of hierdoor de betalingsbereidheid bij appels daalt of stijgt.Verklaar je antwoord.1 De consument krijgt een tijdschrift cadeau waarin wordt uitgelegd hoe je een appeltaart bakt.2 De consument heeft gelezen dat appels heel gezond zijn en vindt nu appels nog lekkerder.3 De prijs van peren stijgt.4 De kwaliteit van appels is matig als gevolg van het slechte zomerweer.

c Bereken de waarde van het consumentensurplus bij p = 15. q v = – 10 ×15 + 200 = 50 Oppervlakte driehoek (= consumentensurplus): 0,5 × (20 – 15) × 50 = 125

Paragraaf 2 De collectieve vraag

1

Lees In context ‘Het collectieve consumentensurplus in de klas van docente Jongmans’.a Kies het juiste woord. Voor een leerling geeft de eerste boterham meer / evenveel / minder consumentensurplus dan de vierde boterham. Verklaar je antwoord. Meer, want de betalingsbereidheid neemt af bij iedere volgende boterham die gegeten wordt.Er komen nog vijf leerlingen de klas binnen. Hun individuele vraag naar boterhammen is dezelfdeals die van de andere leerlingen. Ook zij kopen vier boterhammen voor € 0,10 per boterham.b Hoeveel boterhammen worden er nu in totaal verkocht? 100 + 5 × 4 = 120c Hoe groot is nu het consumentensurplus? 30 × € 0,32 = € 9,Docente Jongmans blijkt ook bagels te hebben. Leerlingen kunnen die kopen voor € 0,20 perstuk.d Daalt of stijgt het consumentensurplus van boterhammen door het aanbod van bagels? Verklaar je antwoord. Het consumentensurplus van boterhammen daalt. Door het aanbod van een substitueerbaar product (bagels) daalt de betalingsbereidheid voor boterhammen. De vraaglijn verschuift naar links waardoor het consumentensurplus daalt.

2

In bron 4 staat de individuele vraag van consument A en B.Teken de collectieve vraag van beide consumenten.

3

Gegeven zijn twee individuele vraagfuncties:q A = 7 – p waarbij 0 ≤ p ≤ 7q B = 14 – 2 p waarbij 0 ≤ p ≤ 7Vul de gevraagde hoeveelheden in de tabel in.Prijs Consument A Consument B Collectieve gevraagdehoeveelheid2 5 10 5 + 10 = 154 3 6 3 + 6 = 96 1 2 1 + 2 = 34Gegeven zijn twee individuele vraagfuncties:q A = 30 – 2 p waarbij 0 ≤ p ≤ 15q B = 15 – p waarbij 0 ≤ p ≤ 15a Vul de gevraagde hoeveelheden in de tabel in.Prijs Consument A Consument B Collectieve gevraagdehoeveelheid15 0 0 0 + 0 = 010 10 5 10 + 5 = 155 20 10 20 + 10 = 300 30 15 30 + 15 = 45b Teken de collectieve vraaglijn.c Bereken de waarde van het collectieve consumentensurplus bij p = 10.0,5 × (15 – 10) × 15 = € 37,d Kleur de oppervlakte van het consumentensurplus.

d Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs van p = 20 naar p = 25 stijgt. De prijsverandering is: (25 – 20) / 20 × 100% = 25%. Bij p = 20 is Q v = –20 × 20 + 600 = 200. Bij p = 25 is Q v = –20 × 25 + 600 = 100. Q v daalt dus van 200 naar 100 = (100 – 200) / 200 × 100% = –50%. De prijselasticiteit is dus: –50% / +25% = –2.e Noteer de uitkomst van opdracht d bij p = 20.

f Bereken de prijselasticiteit van de vraag bij de volgende prijsveranderingen en noteer de uitkomsten in de grafiek bij de oude prijs, net als bij opdracht e. - p stijgt van 25 naar 30 - p daalt van 15 naar 10 - p daalt van 10 naar 5 - p daalt van 5 naar 0 - – 100% / +20% = – 5 - +33,3% / –33,3% = – 1 - +25% / –50% = –0, - +20% / –100% = –0,g Welke uitkomsten passen bij een relatief inelastische vraag? Tussen 0 en – 1h Welke uitkomsten passen bij een relatief elastische vraag? Tussen –oneindig en – 1i Bekijk de uitkomsten van de elasticiteitsommen in de grafiek. Welke conclusie kun je trekken? De bovenste helft van de vraaglijn heeft een prijselastische vraag, de onderkant een prijsinelastische vraag.5a Wat is de uitkomst van de prijselasticiteit bij een volkomen inelastische vraag? 0b Geef een voorbeeld van een product dat bij een kleine prijsverhoging volkomen prijsinelastisch is. Bijvoorbeeld: zout, medicijnen

6

Bekijk in bron 4 segment A. Welke prijselasticiteit van de vraag past bij dit segment?( ) A een inelastische vraag( ) B een elastische vraag 7Bekijk segment B en C in bron 4. Wat is de prijselasticiteit van de vraag bij deze tweesegmenten? B = volkomen elastisch, C = volkomen inelastisch 8Slagerij De Wit heeft bij de verkoop van biefstukken bij een prijs van € 6 een prijselasticiteit van –0,3. De slagerij verkoopt 100 biefstukken per week tegen een prijs van € 6. De slagerij heeft dus100 × € 6 = € 600 omzet van de biefstukken per week.a Bereken de hoeveelheid verkochte biefstukken als de slagerij de prijs van een biefstuk verhoogt naar € 6,60. De prijs stijgt met (€ 6,60 – € 6) / € 6 × 100% = 10%. De gevraagde hoeveelheid daalt met - 0,3 × 10% = –3%. Hij verkoopt nu 100 – 3% = 97 biefstukken.b Bereken de nieuwe wekelijkse omzet van biefstukken. De nieuwe omzet is 97 biefstukken × € 6,60 = € 640,20.c Leg uit waarom de omzet van biefstukken gestegen is. De prijs is procentueel meer gestegen dan de gevraagde hoeveelheid is gedaald. 9Slagerij De Wit heeft bij de verkoop van hamlappen bij een prijs van € 2,50 een prijselasticiteit van

    1. De slagerij verkoopt 80 hamlappen per week tegen een prijs van € 2,50. De slagerij heeft dus80 × € 2,50 = € 200 omzet van de hamlappen per week.a Bereken de hoeveelheid verkochte hamlappen als de slagerij de prijs van een hamlap verhoogt naar € 2,75. De prijs stijgt met (€ 2,75 – € 2,50) / € 2,50 × 100% = 10%. De gevraagde hoeveelheid daalt met –2 × 10% = –20%. De gevraagde hoeveelheid hamlappen daalt naar 80 – 20% = 64 hamlappen.b Bereken de nieuwe wekelijkse omzet van hamlappen. De nieuwe omzet is 64 hamlappen × € 2,75 = € 176.c Leg uit waarom de omzet van hamlappen gedaald is. De gevraagde hoeveelheid daalt procentueel sterker dan de prijs stijgt.d Leg uit hoe de slagerij vooraf had kunnen beredeneren dat de omzet zou dalen bij een prijsverhoging. De elasticiteit is –2. De slager wist dat de gevraagde hoeveelheid procentueel meer zou dalen dan de prijs stijgt.10Als een ondernemer zijn prijs met 7% verhoogt en de omzet vervolgens ziet dalen met 5%, is deprijselasticiteit van de vraag dus:( ) A inelastisch.( ) B elastisch.11Kies steeds de juiste cijfers of woorden.A Een ondernemer verhoogt de prijs met 5%, waardoor zijn afzet met 10% daalt. Deprijselasticiteit is dus – 0,5 / – 2. Bij deze uitkomst spreek je van een elastische / inelastischevraag, omdat de vraag naar het product procentueel meer / minder verandert dan de prijs.B De vraag naar product X stijgt van 80 naar 100 stuks als de prijs van 2 naar 1 daalt. Deprijselasticiteit is dus – 0,5 / – 2 / – 20. De vraag is dus elastisch / inelastisch , omdat de gevraagdehoeveelheid procentueel meer / minder verandert dan de prijs.C De vraag daalt 20% als een ondernemer de prijs verhoogt van 80 naar 84. De prijselasticiteitis – 0,25 / – 4. De vraag is elastisch / inelastisch. Deze ondernemer heeft waarschijnlijkweinig / veel concurrentie.

3

Gegeven: Q v = –0,02 I + 50.a Bereken de inkomenselasticiteit van de vraag als het inkomen stijgt van I = 1 naar I = 1. Q v was: –0,02 × € 1 + 50 = 30. Q v is nu: –0,02 × € 1 + 50 = 28. Q v daalt dus met (28 – 30) / 30 × 100% = –6,7%. Het inkomen verandert met (€ 1 – € 1) / € 1 × 100% = 10%. Inkomenselasticiteit = –6,7% / +10% = –0,67.b Van wat voor soort goed is hier sprake? Een inferieur goedc Waarom had je het antwoord op opdracht b ook kunnen geven aan de hand van de gegeven formule? Het minteken in de formule geeft aan dat de gevraagde hoeveelheid daalt als het inkomen stijgt.4Bekijk bron 1. In deze bron is getekend hoe door een stijging van het inkomen de vraaglijnverschuift bij een noodzakelijk goed en een inferieur goed.a Waarom verschuift de vraaglijn bij een inferieur goed bij een stijging van het inkomen naar links? Bij een hoger inkomen gaan consumenten het inferieure goed vervangen door een normaal of luxegoed. Bij dezelfde prijs van het goed zal de gevraagde hoeveelheid minder worden.b Hoe zal de vraaglijn van een luxegoed verschuiven bij een stijging van het inkomen? Naar rechts. Bij dezelfde prijs zal de consument meer stuks kopen.5Gegeven: Q v = 2 i – 2.Q v: gevraagde hoeveelheid tuinstoelen van teaki = inkomen in euro’sa Bereken de inkomenselasticiteit als het inkomen van i = 1 naar 1 stijgt. Het inkomen stijgt met (1 – 1) / 1 × 100% = 10%. Q v was 2 × 1 – 2 = 1. Q v is nu 2 × 1 – 2 = 1. Q v stijgt dus met (1 –1) / 1 × 100% = 30%. Inkomenselasticiteit = 30% / 10% = +3.b Wat voor soort goed is een tuinstoel van teak? Een luxegoed6a Bekijk bron 4. Welke lijn geeft het verband tussen het inkomen en de hoogte van de bestedingen bij een noodzakelijk goed? Lijn Bb Laat met een berekening zien dat het bestede bedrag aan luxegoederen procentueel sneller stijgt dan het inkomen. Lijn A past bij luxegoederen. Als het inkomen van 40 naar 70 stijgt (= (70 – 40) / 40 × 100% = 75%), stijgen de bestedingen aan luxegoederen van 7 naar 22 (= (22 – 7) / 7 × 100% = 214%).7Lees bron 5. Welke woorden zijn op plaats A tot en met F weggelaten? Kies uit:A meer / minderB afnemen / toenemenC meer / minderD positief / negatiefE inferieur / normaalF negatieve / positieve

A = meerB = afnemenC = minderD = negatiefE = inferieurF = negatieve

Paragraaf 5 Toepassen

1

Lees nog eens de introductie van dit hoofdstuk.a Leg uit dat de betalingsbereidheid voor veel producten stijgt in aanloop naar pakjesavond. Mensen geven elkaar op pakjesavond (veel) cadeaus en gaan die sowieso kopen in de periode voorafgaand aan pakjesavond. Ze zijn dan minder geneigd om veel prijsvergelijkingen te doen; ze kopen de cadeaus toch wel.b Reageert de gevraagde hoeveelheid sterker op een prijsverhoging voor of na pakjesavond? Verklaar je antwoord. De gevraagde hoeveelheid reageert sterker op een prijsverandering na pakjesavond. Consumenten zijn dan minder op zoek naar producten; ze hoeven ze niet meer per se te kopen. Een prijsverhoging zal dan een grotere daling van de vraag tot gevolg hebben.c Leg uit dat de absolute waarde van de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid na pakjesavond groter is dan voor pakjesavond. Het antwoord bij opdracht b betekent dat de absolute waarde van de prijselasticiteit na pakjesavond groter is dan die voor pakjesavond.2Lees bron 1. Welk economisch begrip is op plaats A weggelaten? Complementair3Lees bron 2a Geef aan welke woorden en letters op plaats A tot en met F passen. A = inelastisch, B = sterker/forser, C = 20, D = 0,1, E = 2b Bedenk op plaats F wat het derde effect van hoge brandstofprijzen kan zijn. Bijvoorbeeld: de auto verkopenc Als benzine duurder wordt, stijgt de gemiddelde prijs van het totale pakket aan bestedingen van de consument. Een hogere benzineprijs draagt zo bij aan de inflatie. Leg aan de hand van een voorbeeld in bron 2 uit dat een stijging van de benzineprijs ook indirect de inflatie aanwakkert. ‘Als tanken duurder is, worden de schoenen ook duurder.’ Brandstof is ook een kostenpost bij de productie van goederen en diensten. Hogere kosten vertalen zich in hogere eindprijzen.4Bekijk bron 3. Zizofoon verkoopt telefoons. In de uitgangssituatie is de prijs van een telefoon€ 150 per stuk. Zizofoon overweegt de prijs te verlagen tot € 130. Toon met een berekening aandat de prijselasticiteit van de vraag naar de telefoons bij deze prijsverandering –5 is. De prijs daalt met (€ 130 – € 150) / 150 × 100% = –13,3%. De gevraagde hoeveelheid stijgt met (5 – 3) / 3 = +66,7%. De prijselasticiteit is dus: +66,7 / –13,3 = –5.

Hoofdstuk 2 Het aanbod van producten

Paragraaf 1 Productie

1

Lees de introductie van het hoofdstuk en geef voor elke productiefactor een voorbeeld. Kapitaal: apparatuur om voorruiten te kunnen herstellen of de hars die in ruitscheuren wordt gespoten. Arbeid: medewerkers die de herstelwerkzaamheden uitvoeren. Natuur: locatie van een mobiele hersteller of het bedrijfspand (de garage) van een schadeherstelbedrijf. Ondernemerschap: mobiele herstellers die bedenken om de dienst op locatie aan te bieden of reguliere schadeherstelbedrijven die besluiten om ook reparatie van voorruiten aan te bieden.2Geef drie voorbeelden van de productiefactor kapitaal op een school. Bijvoorbeeld: het digibord, de tafels en stoelen, het schoolgebouw3Lees Praktijkonderzoek ‘De locatie van productie’.a Waaruit blijkt dat de productiefactor natuur nauwelijks verandert? Veel landen brengen al eeuwenlang min of meer dezelfde producten voort op basis van ‘hun’ productiefactor natuur (locatie). Deze productiefactor is niet gemakkelijk te veranderen.b Welk type landbouw is in Nederland mogelijk geworden door het relatief goedkope aardgas? Verklaar je antwoord. De glastuinbouw. Deze kassen moeten verwarmd worden. Dat is erg kostbaar. Door het goedkope Nederlandse aardgas kan dat toch gedaan worden tegen betrekkelijk lage kosten.Lees bron 3.c Welke productiefactor past het best bij deze bron? Verklaar je antwoord. Ondernemerschap; bedrijven delen kennis om er allemaal beter van te worden.4Lees De arbeidsmarkt ‘Het arbeidsaanbod’.a Wie zijn de aanbieders van arbeid? De mensen die willen werken in ruil voor loon.b Wat zijn de opofferingskosten voor iemand die een uur arbeid verricht? De opbrengsten van het best denkbare alternatief voor een uur werken. Bijvoorbeeld een uur uitslapen, een uur in een pretpark doorbrengen of lekker uit eten gaan.c Hoe groot is het aantal arbeidsjaren in 2018 in Nederland? 71% (gemiddelde arbeidsduur) × 10,5 miljoen banen = 7,46 miljoen arbeidsjaren5Op de arbeidsmarkt wordt de productiefactor arbeid verhandeld. Mensen die betaald werkverrichten of willen verrichten, vormen met elkaar het aanbod van arbeid.a Geef twee factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid arbeid die in een land aangeboden wordt. De overheid en de bedrijven zetten de productiefactor arbeid in om goederen en diensten te produceren. Zij vragen arbeid. De hoogte van het loon, het aantal inwonersb Geef een factor die van invloed is op de hoeveelheid arbeid die in een land gevraagd wordt. De hoogte van het loon, de bestedingen

c Wat is het gevolg als de aangeboden hoeveelheid arbeid groter is dan de gevraagde hoeveelheid arbeid? Werkloosheidd Wat is het gevolg als de gevraagde hoeveelheid arbeid groter is dan de aangeboden hoeveelheid arbeid? Werkgevers hebben niet genoeg personeel, een deel van het werk kan niet worden uitgevoerd.

Paragraaf 2 Productiekosten

1

Bekijk bron 5.Kies het juiste woord.Tussen A en B zijn de variabele kosten progressief / proportioneel / degressief.Tussen B en C zijn de variabele kosten progressief / proportioneel / degressief. 2Lees bron 6. Welk begrip past op plaats A, zodat een logische tekst ontstaat?( ) A gemiddelde kosten( ) B marginale kosten( ) C totale kosten 3Welke kosten horen voor een producent van tuinmeubelen tot de variabele kosten?[ ] A de huur van het bedrijfspand[ ] B het loon van tijdelijke werknemers in een drukke tijd[ ] C het loon van de directeur[ ] D de inkoopprijs van het hout[ ] E de kosten van de schroeven en bouten 4Lees bron 7, 8 en 9. Welk woord is op plaats A, B, C en D weggelaten?A vaste / variabeleB vaste / variabeleC vaste / variabeleD vaste / variabele A = variabele, B = vaste, C = variabele, D = variabele 5Bekijk bron 1.a Lees in de linker helft van de grafiek af hoeveel uur de stukadoor nodig heeft om vier muren te egaliseren. 8 uurb Hoe kun je in de linker helft van de grafiek aflezen dat de stukadoor 3,5 uur nodig heeft om de vierde muur te egaliseren? Het aantal uur stijgt van 4,5 uur voor 3 muren naar 8 uur voor 4 muren. 8 – 4,5 = 3,5.c Waarom verloopt de productiefunctie steeds minder steil? De stukadoor heeft steeds meer uur nodig om een muur te stuken. Oftewel: een extra toegevoegd uur levert steeds minder geëgaliseerde muur op.d Lees in de rechter helft van de grafiek af hoe hoog de variabele kosten zijn bij het egaliseren van vier muren. € 160

7

Verzekeringskantoor SureForever stelt verzekeringspolissen op. De variabele kosten zijn € 20 peropgestelde polis.a Geef twee voorbeelden van variabele kosten bij een verzekeringskantoor. Bijvoorbeeld: arbeidskosten voor het opstellen van de polissen, papierkosten, de gemiddelde uitkering per polis per jaarb Toon met een berekening aan dat bij q = 10 de MK € 20 zijn. De variabele kosten stijgen met € 200 als er tien verzekeringen extra opgesteld worden. Dat is € 20 per verzekering.c Vul de tabel verder in.Aantalopgesteldeverzekeringenper dag ( q )

Variabelekosten per dag

Vaste kostenper dag

Totale kostenper dag

Gemiddeldekosten perproduct

Marginalekosten perproduct

0 € 0 € 200 € 200 * *10 € 200 € 200 € 400 € 40 € 2020 € 400 € 200 € 600 € 30 € 2030 € 600 € 200 € 800 € 26,7 € 2040 € 800 € 200 € 1 € 25 € 2050 € 1 € 200 € 1 € 24 € 2060 € 1 € 200 € 1 € 23,3 € 20 d Hoe kun je uit deze tabel afleiden dat het verzekeringskantoor voor iedere toegevoegde polis dezelfde variabele kosten rekent? De marginale kosten per product blijven constant.8 Gegeven: TK = q ² + 100 ( TK in euro’s). a Waarom zijn de constante kosten bij deze formule € 100? Als q = 0 (geen productie) heeft een bedrijf alleen vaste kosten. b Vul met deze formule de tabel in.q Totale kosten ( TK )

Totalevariabelekosten

Totale vastekosten

Variabelekosten perproduct

Vaste kostenper product

Gemiddeldetotale kosten( GTK )5 € 125 € 25 € 100 € 5 € 20 € 2510 € 200 € 100 € 100 € 10 € 10 € 2015 € 325 € 225 € 100 € 15 € 6,67 € 21,9Gegeven: TK = q 2 + 500. De gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn:( ) A € 10.( ) B € 50.( ) C € 60.( ) D € 600.10Gegeven: TK = 5 q 2 + 500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:( ) A € 25.( ) B € 100.( ) C € 125.( ) D € 400.11Gegeven: TK = 0,5 q 2 + 500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product:( ) A € 10.( ) B € 25.( ) C € 500.( ) D € 1.

Paragraaf 3 Opbrengsten, winst en winstmaximalisatie

1

Welke twee variabelen heb je nodig om het producentensurplus te berekenen? De verkoopprijs en de marginale kosten.2Welke stellingen zijn juist?[ ] A De winst is maximaal als het verschil tussen MO en MK maximaal is.[ ] B De totale winst is het verschil tussen TO en TK.[ ] C De omzet is gelijk aan de prijs vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid.[ ] D Op het break-evenpunt is de totale opbrengst gelijk aan de totale kosten.[ ] E De winst is maximaal als MO gelijk is aan MK.[ ] F Bij een vaste verkoopprijs is de marginale opbrengst altijd gelijk aan de verkoopprijs. 3Gerardus BV ontwerpt tuinen en heeft de volgende omzetcijfers.a Wat is de verkoopprijs van één tuinontwerp? € 400b Vul de ontbrekende bedragen in de tabel in.q Totaleopbrengst ( TO )

Marginaleopbrengst ( MO )

Totale kosten( TK )

Marginalekosten ( MK )

Totale winst( TW )1 € 400 * € 140 * € 2602 € 800 € 400 € 260 € 120 € 5403 € 1 € 400 € 460 € 200 € 7404 € 1 € 400 € 740 € 280 € 8605 € 2 € 400 € 1 € 360 € 9006 € 2 € 400 € 1 € 440 € 860c Leg uit hoe je met behulp van de MO en MK kunt aflezen dat de winst met € 200 stijgt als hetbedrijf drie tuinontwerpen verkoopt in plaats van twee.Van twee naar drie tuinontwerpen is de MO € 400 en zijn de MK € 200. De winst stijgt dusmet € 400 – € 200 = € 200.d Hoeveel neemt de winst toe als Gerardus BV vier tuinontwerpen verkoopt in plaats van drie?€ 400 – € 280 = € 120e Hoeveel neemt de winst toe als Gerardus BV vijf tuinontwerpen verkoopt in plaats van vier?€ 400 – € 360 = € 40f Bij welke productiehoeveelheid is de winst van Gerardus BV maximaal? Verklaar jeantwoord.Bij vijf tuinontwerpen. Dan is de TW maximaal (€ 900).4Bekijk bron 4. Bij welke hoeveelheid is de winst maximaal?( ) A 10 stuks( ) B 20 stuks( ) C 40 stuks( ) D 80 stuks5Bekijk nog eens bron 4. Het break-evenpunt ligt bij:( ) A 10 stuks( ) B 20 stuks( ) C 40 stuks( ) D 80 stuks

Praktische Economie 2021 M2 havo antwoorden - 4|5 havo Economie Antwoorden Module 2 Vraag en aanbod - Studeersnel (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Reed Wilderman

Last Updated:

Views: 5889

Rating: 4.1 / 5 (52 voted)

Reviews: 91% of readers found this page helpful

Author information

Name: Reed Wilderman

Birthday: 1992-06-14

Address: 998 Estell Village, Lake Oscarberg, SD 48713-6877

Phone: +21813267449721

Job: Technology Engineer

Hobby: Swimming, Do it yourself, Beekeeping, Lapidary, Cosplaying, Hiking, Graffiti

Introduction: My name is Reed Wilderman, I am a faithful, bright, lucky, adventurous, lively, rich, vast person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.